Hieronder een artikel van Wim Hornman uit het Boek "Hoop en
Glorie in de drafsport", uitgegeven in 1980.
Titel "Ik ben veertig jaar te vroeg geboren" volgens
Joop van den Berg.
Op zaterdag 4 augustus 1979 werd een van de meest vermaarde en waarschijnlijk
ook oudste trainers van dravers Joop van den Berg, ome Joop voor
veel mensen of Jopie voor zijn vrienden, 87 jaar. Dat is een leeftijd
om 'U' tegen te zeggen, zeker als je op 70-jarige leeftijd nog je
laatste koers wint. Dan kan het bijna niet anders of zo'n man wordt
een legende, want dat begint bijna op een wereldrecord te lijken.
Vaak zijn mensen van 87 jaar echt oud, hebben van alles genoeg,
kunnen het ook niet meer opbrengen voor een voor hun vijandige wereld
belangstelling te hebben. Hun tijd zit er gewoon op, denken ze.
Ze hebben het gehad, niet alleen op 87-jarige leeftijd, maar ook
als ze 77 zijn of zelfs al 65 zijn geworden en hun A. O. W. krijgen.
Joop van den Berg gelooft daar eenvoudig niet in. Waarom zou 65
het einde van een carrière betekenen? Wie maakt dat uit?
Anderen of hijzelf?
Joop van den Berg.
Hij maakte het uit, dus ging hij na zijn 65ste gewoon
door, want paarden waren nu eenmaal zijn leven en als je als jongen
van twaalf al dag en nacht met paarden hebt te maken, later veel
meer dan duizend koersen won, zowel in Nederland als in België,
Duitsland en Frankrijk, dan kun je toch nooit echt oud worden. Dan
vervaagt de leeftijdsgrens, dan spring je als 70-jarige nog als
een jongen op je sulky, dan daag je die arrogante wereld eenvoudig
uit, omdat je kunt putten uit een levenslange ervaring.
Op 4 augustus 87 jaar en toch een ijzersterk geheugen, toch pientere,
scherpe ogen, die onvriendelijk, ongeduldig vernietigend kunnen
kijken, toch een vlijmscherp doorzicht en naast alle blijheid ook
een vleugje bitterheid af en toe. Wij ontmoetten hem in Huize Royal,
Rusthoekstraat 38, kamer 153 in Scheveningen, een kamer uitkijkend
op een beetje groen en veel straat. Een zitkamer, een slaapkamer,
een douche en toilet en in de zitkamer niets dat op zijn roemrijke
loopbaan wijst, werkelijk helemaal niets, geen bekers, geen medailles,
niets, maar wel ons blad 'Paardesport' op tafel en foto's van tóén,
gereedgelegd voor ons bezoek.
Maar wie Ome Joop en zijn vrouw beter kennen, weet daar de oorzaak
van. Vroeger hadden ze in hun huis in Den Haag alles wat met paarden
te maken had hangen en staan in de gang bij de trap, maar niet in
de huiskamer, want daar hielden ze geen van beiden van, zij het
minst. Maar Joop van den Berg zegt nu: 'Als ik de deur dichttrok,
waren er geen paarden meer, dan was ik gewoon thuis met mijn vrouw
en dochter. Maar meestal gaf ik mijn bekers, medailles en zo aan
de eigenaars of aan hun vrouwen of aan mijn familie, want wat moest
ik ermee beginnen? Die gang nog voller soms?'
Dat vermogen om belangrijke zaken te miniseren is hem eigenlijk
altijd bijgebleven. Dat zal wel hebben gelegen aan zijn jeugd toen
hij vroeg in de avond al door zijn vader naar bed werd gejaagd,
omdat hij er 's morgens of beter 's nachts om half drie weer uit
moest om de paarden in te spannen en de melk op te halen bij de
fabriek, die dan onmiddellijk daarop moest worden gedistribueerd.
Het kost Joop van den Berg geen moeite om terug te gaan naar de
tijd dat hij twaalf jaar was, zo maar even 75 jaar geleden. 'We
hadden een melkgrossierderij en verder handelde mijn vader in paarden.
Ik was zó klein dat mensen soms de paarden tot staan brachten,
omdat ze dachten dat er niemand op de bok zat. 's Morgens vroeg
haalde ik dan 600 liter melk aan de Poeldijk, deed nog mee aan de
distributie ervan en ging dan 's middags naar school, want toen
mocht je nog voor halve dagen leren als je thuis werk had. Dan zei
de onderwijzer: "Ga jij maar achterin zitten, want jij stinkt
naar de paarden en die paardenlucht kan ik hier niet hebben."
Nou ja, dat deed ik dan en vervolgens viel ik prompt in slaap want
ik had er al een lange werkdag opzitten. En dat was bij mijn vader
geen kleinigheid. Hij was een grote stevige kerel, hard voor zichzelf,
voor mensen en voor paarden. Op zekere dag ging hij dravers kopen
en die moest ik gaan rijden, dus werd ik leerling-pikeur. Ik had
aanleg om te rijden en daar waren al gauw mensen die dat zagen.
Dus kreeg ik al vlug aanvragen om voor anderen te rijden en toen
ik er genoeg van had om bij mijn vader te werken, kwam ik in dienst
bij bookmaker De Jong in Scheveningen, die drie dravers had. Vet
zou ik er niet van worden, want ik verdiende f 5, in de week,
maar ik werkte er van 's morgens 6 uur tot 's middags 6 uur en het
kon me geen biet schelen, want ik deed het graag.'
Als we Joop van den Berg vragen wanneer hij zijn eerste koers won,
behoeft hij niet lang na te denken. Dat hoeft hij trouwens zelden
en als hij er even naast is, dan is er altijd nog zijn vrouw die
hem corrigeert. Terwijl hij praat, kijken wij de kamer rond om te
zoeken of er niet ergens, al is het maar een minimaal klein paardenhoofdje,
te vinden is aan de muur of op een kast, maar onze speurtocht is
vergeefs. Het lijkt op een kamer van een kardinaal zonder kruisbeeld
aan de muur en hiermede bedoelen we niets oneerbiedigs. Maar al
ontbreken de paarden in de kamer, in de herinnering van Ome Joop
draven ze nog altijd rond en straks zal hij bijna struikelen over
de vele namen van winnaars die hij gereden heeft.
'Die eerste koers won ik op Tweede Paasdag in 1912 in Bussum met
het paard Bilkert. Mijn baas, De Jong, stond vroeger met zijn broer
als bookmaker op een plank en tussen hen in was een groot bord waarop
ze de namen van de paarden schreven, zo van 6 tegen 1 of 5 tegen
1. Dat konden ze toen. Later beheersten ze de banen volledig en
als zij er niet waren geweest dan had er geen koers verreden kunnen
worden, eenvoudig omdat er geen prijzengeld beschikbaar was. Maar
toen in de loop der jaren het aantal koersen minder werd, trokken
de gokkers naar het buitenland en toen was het helemaal armoe geblazen.
Maar intussen was ik opgeroepen voor militaire dienst en zo tussendoor
kon ik af en toe koersen, want ik had nu eenmaal verstand van paarden
en kon ze goed verzorgen ook. Na mijn diensttijd ging ik naar Groningen,
bleef daar enige tijd en toen zei een eigenaar, een zekere Steenhoven,
een paardenhandelaar tegen me: "Huur boxen op Duindigt, jongen,
dan krijg jij mijn paarden, want ik vind ze hier te ver weg staan."
Dat deed ik en zo kwam ik op Duindigt terecht. Dat was het begin
van een lange koersperiode. Hoe dat kwam? Nou ik kon nu eenmaal
van slechte paarden goeie maken. Mijn hemel, wat heb ik een stel
slechte krengen gehad. Te veel om op te noemen. Als er een slechte
was, een slaander of een bijter of wat dan ook, dan zeiden ze: "Stuur
hem maar naar Jopie van den Berg, je weet wel, dat kleine rotkereltje
op Duindigt. Als die het niet lukt, laat hem dan maar ophangen,
want dan is er niks mee te beginnen." Kijk, je moet ze begrijpen.
Als ik een slaander had dan pakte ik een ladder, zette die tussen
hem en de muur en dan was hij gevangen en kon ik hem grijpen. Een
bijter kreeg op zijn donder en dat is heel gewoon, want ouders geven
kinderen ook wel eens een oorvijg als ze lastig zijn. Dan leren
ze het wel af. Dat gebeurde nog toen ik 70 jaar was en ik met Vainqueur
mijn laatste koers in Hilversum won. Nou, die Vainqueur was altijd
een lastig paard geweest en als hij een slechte dag had, dan was
er gewoon niks met hem te beginnen. Nou, die dag heb ik drie kwartier
met hem gevochten om zijn hoofdstel om te krijgen, maar ik kreeg
geen kans. Bijten en schoppen. Tenslotte kreeg ik er zo genoeg van
dat ik hem met bit en al een klap op zijn hersens gaf en toen pas
gaf hij zich over. Nou, ik de koers in en hij was als de dood voor
me, maar hij wilde het kennelijk goedmaken, want hij vloog en ik
won die dag op stap met hem.'
Van die laatste koers heeft hij nog een foto, die hij ons vol trots
laat zien. We vragen ons toch weer af waarom zo'n foto niet aan
de muur hangt, maar we besluiten hem die vraag maar niet te stellen.
Misschien doet het hem te veel denken aan al die jaren dat hij met
moeilijke paarden vocht om er nog iets van te maken. Wie zal het
zeggen. Tenslotte heeft elk mens recht op zijn eigen geheimen.
Joop van den Berg zwijgt. Hij vraagt ons niet te roken, want daar
kan hij niet tegen. Dus roken we niet. Tijd heeft hij ook. Tijd
in overvloed. Hij praat graag. Fragmenten uit een glorietijd, die
voor hem lag in de jaren 1930-1940 toen Nederland in de crisis zat
en de kleine, taaie Joop van den Berg glorieerde.
Hij buigt zich voorover, zijn ogen zijn scherp en zijn linkerhand
gebaart krachtig. En ineens lijkt het of zijn leeftijd van hem afvalt.
Alsof daar alleen nog maar de felle, katachtige man voor ons zit,
die hij was in die jaren. Een eigenwijze man, zoals hijzelf zegt,
die precies wist wat hij wilde en dan niet naar welke raad ook wilde
luisteren. Want zijn 'ja' was zijn 'ja' en zijn 'neen' zijn 'neen'.
"Rijden is niet zo gemakkelijk als het lijkt. Je moet beginnen
om van tevoren de koers te bekijken. Dan zeg je tegen jezelf: die
en die zijn mijn concurrenten, dat is hun manier van rijden en dat
paard hebben ze. Als je dan veertig, vijftig, zestig meter moet
geven, dan moet je dat zo zien te bespringen dat je bij de kop komt
en daar moet je blijven zitten. Je moet ook kunnen wachten. Het
laatste stukje zeg je dan: nou jongens, hier ben ik.'
'Is er een verschil tussen vroeger en nu?' Het lijkt of hij de vraag
niet gehoord heeft, want hij blijft in gedachten voor zich uit kijken.
Maar als we de vraag willen herhalen, steekt hij een hand op alsof
hij wil zeggen dat hij toch wel even na mag denken voordat hij een
antwoord geeft. Als hij ons aankijkt, zijn zijn ogen een beetje
hun scherpte kwijt en inplaats daarvan ligt er een verwijt in.
'Het is nu een gouden tijd voor de rijders,' zegt hij dan en zijn
stem klinkt als het geluid van een cirkelzaag. 'Maar als ze nu twee
dagen pikeur zijn dan zitten ze met hun kont al in een auto. Dat
heb ik nooit gedaan. Ik ben nooit anders dan op mijn fiets van Den
Haag naar Duindigt en omgekeerd gereden. Ik heb geen auto gekocht.
Als we naar Hilversum, Groningen, Wolvega of waar dan ook gingen,
dan deden we dat met de trein en dan met de sulky naar de baan,
dikwijls met een of twee paarden erachter. Dat was een heel andere
tijd. Willem Geersen zei altijd tegen me: "Jopie, we zijn 40
jaar te vroeg geboren" en dat is waar. Neem nou de jaren dertig
tot veertig. Economisch beroerd. Slecht. Kijk maar eens naar de
pensionprijzen waar ze tegenwoordig zo'n herrie over maken. Toen
ik op Duindigt begon, was dat f 25, in de maand en naarmate
je bekender werd, klommen de prijzen met tientjes omhoog. Hoe ging
dat toen. Ik reed paarden voor een zekere Boer, die een café
had in Groningen. Als er koersen waren geweest, belde ik de uitslagen
door en dan staakten die gokkers hun biljartspel en stonden ademloos
bij de telefoon, want ik moest natuurlijk wel winnen, want ze hadden
hun geld op de paarden van Boer gezet. Dat café bestond gewoon
van mensen, maar als ik niet won, dan had ik natuurlijk de zaak
belazerd en getrokken, want wat dat betreft is er nog niet veel
veranderd. Een speler die verliest, maakt vaak rottigheid, want
echt, er was niets aan de hand, want ik zou Boer, die later nog
25 jaar bij me bleef als eigenaar, nooit bedonderen.
Maar je hebt ook andere eigenaren. Ik zal het verhaal vertellen
van een hele slechte en denk nou niet dat ik denk dat alle eigenaren
zo zijn, want dat is niet waar.
De meeste eigenaren die ik heb gehad, waren voortreffelijke kerels,
u moet dit verhaal dus maar beschouwen als een uitzondering. Ik
noem de naam van die man niet, dus laat ik hem maar Jansen noemen.
Voor hem had ik een paard gekocht voor 8.000, . Nou
dat was in die tijd waarover we spreken een kapitaal. Het was ook
een reuzepaard. Hij was er zó blij mee dat hij er nog twee
bij kocht en dus kreeg ik drie paarden van hem op stal. Ik werd
registratiegemachtigde van hem bij de N.D.R., dan kon ik geld vangen
als ik gewonnen had. Op een dag werd ik met een van die drie paarden
geklopt. Ik herinner me niet meer waarom en hoe, maar het paard
zal wel gewoon een off-dag hebben gehad. De volgende dag komt er
iemand bij me en die zegt: "Ik moet die paarden bij je weghalen,
want die gaan ergens anders naar toe." Ik keek die vent aan
en zei: "Ho, ho, eerst zul je moeten betalen." Hij antwoordde:
"Nou, dan ga je toch naar de N.D.R., want je bent toch registratiegemachtigde."
Ik op de fiets naar Van Hoboken, maar die schudde zijn hoofd en
deelde me mee dat ik te laat was, want dat die Jansen net mijn registratie-machtiging
had ingetrokken. Maar dat moesten ze Ome Joop niet flikken. Ik belde
onmiddellijk de grote baas Olie en vroeg of ik bij hem langs kon
komen. Dat kon. Ik vertelde hem het hele rotverhaal. Hij knikte
en zei: "Heel gemakkelijk. Hij kan geen paard voor een koers
meer bij ons inschrijven voordat hij je heeft betaald. Dan staat
hij hier zo bij ons." Na enkele dagen belde Jansen. Olie zei
hem: "Als je de centen voor Ome Joop meebrengt dan zal ik die
maatregel ongedaan maken. Dus kom maar vlug." Ze spraken een
dag af en ik zorgde dat ik er ook was. Jansen doet de deur open,
ziet mij zitten en gaat er vandoor, maar een dag later komt hij
terug en betaalt.
Twee maanden later komt hij op hangende pootjes naar me toe en vroeg:
"Jopie, wil jij de paarden weer hebben? Ik kan er niks mee
beginnen." Ik dacht even na en zei: "Breng ze, maar in
het vervolg moet je je grote mond houden." Toen ben ik later
met die paarden naar België gegaan en heb er zeven koersen
achter elkaar mee gewonnen. Eén van die koersen herinner
ik me nog. Een paard zat tweehonderd meter voor de rest en de bookmakers
gaven honderd op één dat geen van die paarden erbij
kon komen. Ik zat halverwege de rechte lijn en die baan was zwaar.
De koploper zocht het aan de binnenkant, maar daar was modder. Ik
zocht het aan de buitenkant, daar lag sneeuw dat een beetje bevroren
was. Het terrein was daar hard en dus ging het gemakkelijk. Ik geloof
dat ik nog nooit zo hard ben gegaan, maar ik klopte de voorste en
ik liep zo naar huis. Die Jansen kon niet eens over een turf springen,
maar toen sprong hij over een hoog hek heen, zo blij was hij, terwijl
de bookmakers me wel konden verscheuren.
In de jaren 1930-1940 stond ik op zeker ogenblik direkt onder Willem
Geersen, terwijl Jan Kruithof derde was. Die was daarvan zo ziek
als een hond, want hij duldde dat niet. Hij vond dat ik niet op
de tweede plaats thuis hoorde, dat hij daar moest staan. Maar daar
trok ik me niets van aan, want het was een hele eer tweede te zijn
na Willem Geersen. Over die man kan ik wel uren vertellen. Het was
een reuze vent. Hij hield niet van flauwe kul. Bij hem moest er
gewerkt worden. Rottigheid was er bij hem niet bij, nooit. Voor
mij is Willem Geersen de grootste man die er in de Nederlandse draf-wereld
zal bestaan en heeft bestaan. Er komt nooit meer een tweede zoals
hij. Zijn grootheid was dat hij een paard als het ware van binnen
kon bekijken. Hij wist ook hoe hij ze op hun benen moest zetten.
Hij reed ook nooit een paard kapot, maar kon een bijna oneindig
geduld opbrengen. Neen, zo'n man krijgen we nooit meer.' Als zijn
vrouw, die totnutoe weinig of niets heeft gezegd, hem onderbreekt
met: "Dat kun je toch nooit weten', draait hij zich om en antwoordt
fel: 'Och, kom nou. Hij heeft het kampioenschap in New York gewonnen
met Hairos II. Welke Hollander heeft hem dat ooit nagedaan? Vertel
me dat eens!' Zijn stem is duidelijk agressief, maar hij kalmeert
snel en pakt de foto's om mij de gelegenheid te geven er een aantal
uit te zoeken. En dan duikelen de paardennamen over elkaar heen.
Hanover en Isidor, Olivier B, Olympia B, C Albatros, Prinses Julia
B, Wildscot, Bewindvoerder, Vainqueur, Rolls Royce, Kentucky Queen
B, Margaretha Mesmilcher en Amazone B. Hij zegt dat hij er nog een
groot aantal zal hebben vergeten, maar het zijn er ook zoveel geweest.
'En uw mooiste koers?'
Hij praat nu ineens niet meer tegen ons, maar eigenlijk meer tegen
zichzelf. Een herinnering, die mooier is dan welke ingelijste foto
ook. Zijn stem is ineens wat dromerig, anders misschien ook, het
harde is eruit. Er komt iets joviaals in de stem, geestdrift alsof
het allemaal pas gisteren is gebeurd. 'Quiek Karel... Dat was een
paard van een boer uit Friesland en die belde me op of ik met hem
wilde koersen. Toen ik hem gezien had, wilde ik dat wel. Hij kwam
naar mijn entrainement en daar ben ik met hem gaan rijden. Die Fries
had tegen me gezegd: "Je hoeft er geen koers mee te winnen
als je er maar 23 mee loopt." Maar ik had andere plannen. Ik
zeg tegen Harmsen: Ander hoofdstel, ander bitje, andere ijzertjes
en dan moet je eens zien. Maar eerst gaan we hem scheren, want die
knol heeft gewoon een bontjas aan. Nou, dat deden we, maar toen
de eigenaar het zag in Hilversum was hij pisnijdig. Maar dat paard
voelde zich als een vorst in zijn blote kont en ik liep zo met hem
naar huis. Toen naar de 3200 meter. Aan de start sta ik naast Martin
Vergay en die reed Jour de Java, die kampioen van Duindigt was geworden.
Hij zegt: "Zeg, Joop, wat moet je nou met dat bokkie hier?"
En ik antwoord: "Kijk maar uit, Martin, want je kunt de hele
weg in dat bokkie z'n achterwerk kijken." En dat gebeurde,
want ik heb Martin Vergay nooit meer gezien en na afloop vroeg hij
me hoe ik dat flikte. Maar er was nog een koers van 3800 meter en
die wilde ik van Hairos II winnen. Eerst was er nog een koers van
3200 meter. Die Fries zette voor de koers zijn pet af, haalde wat
haver uit zijn zak, deed dat in die pet en gaf het aan zijn paard.
"Meer moet je hem niet geven, want anders kun je hem niet houden",
zei hij. Maar daar was ik het niet mee eens. "Daar kan hij
geen 3800 meter op lopen", antwoordde ik. "Hij moet werken
en eten anders kan hij geen koers winnen." Enfin, ik won die
koers van 3200 meter, maar reed nog een rondje door. Ik wilde zien
of hij op 3800 meter adem tekort kwam. Maar Willem Geersen had het
ook gezien en hij zei tegen de anderen: "Heb je het door? Die
kleine rotzak belazert de kluit. Het is voor de volgende rit of
dat paard het uitlopen kan." Hij had gelijk. Een week daarop
was de koers van 3800 meter. Het ging tussen Hairos II en mijn paard.
Op zeker ogenblik hoorde ik Hairos II achter me komen. Ik kijk om
en zag die helwitte bandages. Ik was in de bocht, legde de karwats
op de kont van mijn paard en ineens was ik twintig meter ver weg
en ik won de koers. Ja, dat is een hoogtepunt in je leven.
Olivier B was ook zo'n geweldenaar. Daar won ik achter elkaar
35.000, mee. En dan Amazone B. Die mocht van haar eigenaresse
mevrouw Landergem alleen maar door haar broer of mij gereden worden.
Dus startte ik in La Chapelle voor het kampioensachap van Noord-Frankrijk.
Mijn vrouw en ik werden met een koets getrokken door vier paarden
van de trein gehaald en vóór de koers begon moest
ik bij het bestuur komen. Een van hen zei tegen me: "Ik wil
u waarschuwen. Ze willen u vastrijden. Ze gunnen u als Nederlander
dit kampioenschap niet.' Ik antwoordde: "Monsieur, daar krijgen
ze de kans niet toe." 'Hij vroeg: "Waarom niet?"
"Dat kan ik u niet zeggen", besloot ik. Enfin, we komen
aan de start, ik draai me om en schiet als een kogel met Amazone
B buiten alles om. Ze hadden me niet verwacht en ik reed zo met
hem naar huis toe en won.'
Peinzend kijkt Joop van den Berg naar buiten. Nu trekken de koersen
in verdubbelde mate als een film door zijn geest. Daar was toch
die koers die hij won bij de opening van de baan in Croisé-la-Roche
bij Lille. Daar waren er in België, in Duitsland, ja zelfs
in Italië en nu is het allemaal voorbij. Nu gaat hij zelfs
niet meer naar de koersen al volgt hij ze wel in 'Paardesport',
op de radio en soms op de televisie.
'Welke boodschap zoudt u jonge leerling-pikeurs mee willen geven?'
doorbreken we zijn gedachten. 'Kijk, die jongens leven in een heerlijke
tijd. De banen zijn veel beter en worden nog veel beter, ook de
accommodatie. Het materiaal is beter. De paarden lopen op lichtere
ijzers. Vroeger had je paarden die met een kilo aan hun benen liepen,
tegenwoordig is het één tot twee ons. Ik zou die jongens
als raad willen geven: begin op tijd, drink niet, leer je talen'
en heb niet de pest in als het eens wat later wordt. Willen ze deze
raad niet opvolgen, dan kunnen ze er beter mee stoppen, want dan
wordt het toch nooit iets. Probeer ook elkaar te verdragen. Scheldt
elkaar niet uit, zeker niet tijdens de koers, want dan gaat de show
eraf en wordt het een ordinair gebeuren. En dat hoeft helemaal niet,
want wat is er nu mooier in het leven dan een goede koers, zoals
Bram Nottelman die reed zonder zweep, een ongelooflijke vakman,
waarnaar je met absolute bewondering keek. Die wist er wat van en
dat kwam in zijn stijl tot uiting. En zo moet het gaan in de drafsport.
Nu en in de toekomst.'
Het is toch heerlijk om een man van 86 jaar over de toekomst te
horen spreken. Dat alleen is bepalend voor zijn karakter, want al
hangt er dan geen paardenhoofdstel meer aan de muur, in zijn hart
en in zijn geest leven alle paarden nog waarmee hij gewonnen of
verloren heeft en als hij morgen als door een wonder van de natuur
weer jong zou worden, zou hij precies hetzelfde gaan doen, want
hij heeft ervan genoten al die vele tientallen jaren lang.
Naschrift: Joop van den Berg overleed in september 1979 en daarom
is dit hoofdstuk tevens een In Memoriam aan een heel groot paardeman.
Boven : De in 1918 geboren merrie Liberty (rec. 1.30,4)
met
Joop v.d. Berg op Duindigt.
Boven: Na een lange solo wint Qwiek Karel met
Joop v.d. Berg het Winterkampioenschap 1960 in Hilversum.
Hij won van Hairos II, die 60 meter had moeten voorgeven
en te laat kwam.
Boven: Joop van den Berg (rechts) in gesprek met Aad van Leeuwen (links)
en Ans Snel (vroegere penningmeesteresse van de NDR).
|