Omdat er meerdere generaties Van Leeuwen waren, die naar naar elkaar Jan waren genoemd, hebben we er maar een Romeins cijfer achter gezet. Dit verhaal gaat over 'dove' Jan, de middelste van 3 generaties.
Hieronder een artikel van Wim Hornman uit het Boek "Hoop en
Glorie in de drafsport", uitgegeven in 1980.
Titel "De koning van de kortebaan: Jan van Leeuwen"
Hij is nu vier en zeventig jaar jong, niet oud, zegt hij. Als het
maar enigszins kan, rijdt hij elke ochtend in Hilversum Kameraad
uit, twee vrienden die elkaar niet missen kunnen. Een man die niet
buiten paarden kan, eens dé koning van de kortebaan was,
eens een invalide, nadat hij in een koers onder een paard terecht
kwam en later letterlijk en figuurlijk moest vechten met zijn krukken.
Dank zij zijn vrouw Ali, voor bijna iedereen 'tante Ali', kwam hij
weer helemaal terug en daar was Jantje weer, Jan van Leeuwen, de
grote, kleine man van de kortebaan, eens een beroemdheid, die als
een grootvorst overal ontvangen werd in de jaren tussen 1930 en
1940 en daarna. Maar iemand die eens beroemd was, blijft beroemd.
De historie verbleekt niet, hooguit de herinnering. Daarom is het
de moeite waard om die herinnering nieuw leven in te blazen en naar
Jan van Leeuwen toe te gaan, op een steenworp afstand van de langebaan
in Hilversum.
Jan van Leeuwen.
We zeggen niet voor niets 'de langebaan in Hilversum',
want al behaalde hij er zeer vele successen, eigenlijk was het zijn
geliefde metier niet, dat was de kortebaan, die in feite de langebaan
heeft gered van de ondergang in de jaren dat de totalisator verboden
was. Om het hoe en waarom daarvan te weten te komen, zijn we met
Jan van Leeuwen en zijn echtgenote, tante Ali, gaan praten in dat
knusse bovenhuis, waar je de baan als het ware kunt ruiken en alles
werkelijk herinnert aan de hoop en de glorie van Jan en Ali. Aan
de tegenslagen herinnert niets, want die kun je niet aan de muur
ophangen, terwijl die even duidelijk in hun leven aanwezig waren
als de hoop en de glorie. En bij tegenslagen heb je elkaar nodig
en dan beitelen juist die weken, maanden, jaren zich nog dieper
in je ziel, zodat de overwinning erop glorieuzer is dan welke foto
of welk schilderij.
Jan van Leeuwen is een geboren verteller, een schilder met woorden
en tijdens die middag in zijn gastvrije huis herleefde voor ons
de kortebaan. Is het niet heerlijk om een man van 74 jaar over zijn
vader te horen vertellen? 'Mijn vader is vele jaren lang een van
de allerbeste pikeurs van Nederland op de kortebaan geweest. Half
mei begon het kortebaan-seizoen en eind oktober was het afgelopen.
Dan had je zo'n vijf maanden niks te doen en mijn vader probeerde
dus in de zomer zoveel te verdienen dat hij er in de winter van
kon leven. Ik kwam op mijn dertiende bij vader. Een klein, driftig
ventje, die een koning aan de start was. Een maar een man die wist
wat hij wilde. Hij had een vreselijk goed paard waarmee hij ontzettend
veel gewonnen heeft. Vitaly, een Oostenrijkse ruin. Nou, op een
keer was het kortebaan in Schagen. De starter was een veearts, zo'n
stugge boer, weet je wel. Die vent ging midden op de baan staan
en hij zei: "Nou draai je achter me om." Nou dat moest
je wel tegen papa zeggen. "Best", zei die, "maar
dan sta je me in de weg. Dit paard laat zich wel eens een keertje
omvallen." Enfin, ze draaien en het gebeurde. De veearts ging
tegen de wereld en hij heeft daar nooit meer gestaan. Zo was er
eens een keer kortebaan in Oudeschoot in Friesland. Hij ging er
een dag tevoren vanuit Amsterdam heen en als ze aankwamen was het
kermis. Ja, niet met een veewagen, maar met de Harlingerboot en
de rest over de weg. De voorzitter daar was de burgemeester en die
was tevens starter, 's Avonds zit mijn vader met die burgemeester
een borreltje te drinken en hij zegt tegen die man: "Nou moet
u eens goed luisteren, burgemeester. Dat paard van mij is wel eens
moeilijk bij de start, en daarom moet u pas schieten als ik 'ja'
geknikt heb. Afgesproken?" Nou, die burgemeester was een Fries
en hij hield zijn woord, borreltje of geen borreltje en pa wint
natuurlijk de koers. Maar die burgemeester, die met een jachtgeweer
midden in het land stond, snapte natuurlijk bliksems goed achteraf
dat hij bedonderd was, hij reikte dan de prijs zelf ook niet uit,
maar fluisterde tijdens het diner: "Ik wil je nooit meer zien,
Van Leeuwen, rotzak die je bent."
Ja, zo was mijn vader, fanatiek tot het uiterste, een winner, een
doorzetter en hij heeft me het starten geleerd, al heeft hij me
voor mijn werk bliksems weinig uitbetaald. Maar ja, zo was die tijd.
In de lente en de zomer rijden en in de winter werken. Tenminste
dat deed ik. Waar ik in die jaren niet allemaal gepeesd heb. Fietsjongen
bij een apotheker en een boekhandelaar, op een meelfabriek, een
zuivelfabriek en als het dan weer lente werd, dan bedankte ik voor
de eer en ging weer naar de kortebaan.
Tot mijn achttiende heb ik bij mijn vader gewerkt. Mooi leven hoor,
geen rijk leven, maar een mooi leven en daar is wel degelijk verschil
in. Een rijk leven is nog geen mooi leven en een mooi leven is nog
geen rijk leven en ik wilde dat ik dat iedereen tegenwoordig aan
het verstand kon brengen. Maar vriendschap onder elkaar, jawel hoor.
Allemaal gesjochte jongens, maar na de koers zaten we allemaal bij
elkaar en iemand die gewonnen had, gaf de verliezer stilletjes een
riks, zodat die ook wat kon drinken. Ja, zo ging dat toen. Het verschil
tussen de lange- en de kortebaan was omgekeerd evenredig. Op de
langebaan verdiende je bijna niks, op de kortebaan had je een redelijk
bestaan, tenminste als je tot de grote jongens behoorde, en dat
wilde ik met alle geweld worden, want de kortebaan was mijn specialiteit.
Wilt u een voorbeeld? In 1939 deed ik aan een koers op Duindigt
mee, dat was op een woensdagavond. Ik won de eerste prijs die
75, was, de tweede prijs was 25, en de derde
prijs was niks. Op de kortebanen was de eerste prijs in die jaren
500, en de grote koersen 1.000, , bijvoorbeeld
het nationaal kampioenschap en daarom was het toch logisch dat de
grote jongens in de langebaan helemaal geen zin hadden. Bovendien
startte je op de kortebaan zo'n drie-, viermaal in de week en als
je goede paarden had, kon je dus een aardige cent verdienen.' Jan
van Leeuwen pauzeert even, want tante Ali brengt koffie en een enorme
koek en bij die tractatie verbleken zelfs zijn boeiende kortebaan-verhalen.
Gastvrijheid, denken we, kun je niet aanleren, die heb je of heb
je niet en die koek en die koffie en de manier waarop het wordt
gebracht, zijn een soort afstraling uit die tijd misschien, toen
het geld een veel mindere rol speelde dan de gezelligheid, de 'fun'
en de sport. 'We praten nu over vijftig jaar geleden,' zegt hij
alsof dat de gewoonste zaak van de wereld is. 'Dat was de tijd van
Pieternel. Lastig paard hoor. Als er een muur was, dan ging ze achteruit
en reed de hele handel in elkaar. Op een keer reed ik haar in Lisse,
Regenen, slecht weer, verschrikkelijk. Ik had zo'n fordje en daar
stond-ie in, zo'n wagen met een zeilkap met ijzeren beugels er omheen.
Ik probeer 'r d'r hoofdstel om te doen, maar daar gaat d'r hoofd
omhoog en ik kom tussen dat hoofd en de beugel en ik krijg in een
mum van tijd een hand als een kerstbrood. Ik riep: "Ga maar
zeggen dat ze niet loopt" en alsof ze dat verstond grijpt ze
uit zichzelf het bitje. Onbegrijpelijk. Enfin, we gaan rijden en
ik wist dat ze liever liep met die loodringen om d'r benen, want
anders kon ze niet draven. Ik kijk daar rond en zeg: "Doe die
loodringen er maar af, want het terrein is zwaar genoeg." Helemaal
fout. Ze bleef springen, dus ik zeg: "Hang die hele rommel
er maar weer aan" en jawel hoor, ze liep zo naar huis toe.
Kijk, ik zei het al, je moet als trainer goede paarden hebben. Toen
ik naar Beverwijk verhuisd was, ja, ja, samen natuurlijk met Ali,
kreeg ik Sally Harvester. Daar zijn nog steeds die Harvesters van
waar Dapper mee rijdt, weet je wel. Met dat paard heb ik ontzettend
veel geld gewonnen. Het was de allerbeste die er was. Eerst moeilijk,
verrekte moeilijk, maar op het laatst had ik helemaal geen last
meer met haar. Mijn vrouw wel. Ha, ha. We woonden toen in Beverwijk
aan een lange grintweg, dat is nu 49 jaar geleden, en zij was amatrice.
Ik had Omega, een heel goed, lekker mak paardje en Sally Harvester
was ik aan het klaarmaken voor het kampioenschap.
Nou op een dag komt ze naar me toe, och je weet wel pas getrouwd,
en zegt: "Ik heb geen zin meer in Omega, ik wil wel iets anders
rijden dan die dooie knol. Je moet me Sally Harvester maar geven."
Nou wat doe je dan, zeg nou eerlijk. Inspannen. En zij op de sulky.
Ze draait haar op het einde van die weg en daar komt ze met een
rotgang aanvliegen. Nou ik zag het al gebeuren. Ze moest een hoek
om, kon Sally niet houden en vliegt zo het bollenland in. Het liep
allemaal goed af, maar toen ze zich omdraaide, zag ik dat haar hele
broek van achteren op de naad gescheurd was en ik zei heel rustig:
"Kind, zou jij niet naar huis gaan, want zo kan het echt niet
hoor. Tenslotte zijn we een nette pikeurs-familie."
En zo vertelt Jan van Leeuwen verder en er vormt zich een nieuw
beeld van die oude tijd tussen dertig en veertig die in de historie
de 'crisistijd' heet. De pensionprijs voor zijn paarden was f 12,50
in de week, maar daar stond tegenover dat een zak haver f2,25 kostte
en als hij een baal hooi nodig had, en dat waren niet die rotbaaltjes
van tegenwoordig, neen, die wogen vijftig kilo zonder vocht, dan
kon hij er bij een hooiboer tien uitzoeken en dan kostte de hele
handel 1,50 per baal.
Jan van Leeuwen maakt een brede wat minachtende zwaai met zijn rechterhand.
'Weet je, in onze tijd bestond al die flauwe kul van tegenwoordig
niet, man. Als ik zo rondloop dan vraag ik me wel eens af wat al
die rommel betekent die ze tegenwoordig de paarden geven. Onze paarden
konden toch van alles en weet je hoe we ze voerden? Ze kregen goeie
haver en geweekte duivenbonen, hooi en daarmee moesten ze het doen.
Dan moesten ze op Duindigt 1600 meter op de grasbaan door de modder
en dan liepen ze 26, 27 en 28. Nu is het vitamine A, B, C, D, hormonen
en wat ze allemaal verder in hun hoofd hebben. Ik vind het allemaal
maar flauwe kul en dat mag u best schrijven ook.'
En dan is het stil, heel stil in dat van successen beladen huis
daar in Hilversum. Jan en Ali. De een die het verhaal brengt, de
ander die alle data zo maar uit het blote hoofd weet op te sommen.
En alles passeert de revue. Eerst bij Kees Verhorst, daarna bij
Ad Blom, een komeet in het herinneringsfirmament, Lady Bond met
Sally Harvester het ideale paard. En dan ineens duikelen al die
paardenamen waarmee hij successen behaalde om je heen: Ja, ja, Sally
Harvester, Lady Bond, Flora McElwyn, Harvest Lee, Sir Kerrigan,
Zus Braun, Herold Mac G, Miss A, Quita, Abdullah Scott, en noem
maar op, de paarden van de keizer van de kortebaan Jan van Leeuwen.
En namen van trainers zoals Willem Geersen, Luut Ensing, Jan Vergay,
Andries van der Veen, en tante Ali herinnert zich nog heel goed
dat ze voor het hele stel altijd een biefstuk haalde, die ze dan
fijn maakte omdat de heren honger hadden. De grote kanonnen dus.
En Jantje was koning en keizer tegelijkertijd. En dan ineens zegt
hij, zo maar midden in ons gesprek, verontschuldigend bijna, zo
met een gebaar van ...och, laat die periode in mijn leven nu maar
'Bennebroek'. Daarover wil hij eigenlijk liever niet praten. Hij
heeft er geen boodschap aan. Maar tante Ali protesteert daartegen.
'Jan, je moet alles vertellen. Dat is toch je leven. Waarom zou
je het verzwijgen. Dat is toch onzin. Toe nou, Jan.'
Valpartij
En hij haalt
zijn schouders op. 'Best hoor, als je het wilt. Na mijn periode
in Beverwijk, waar het echt lekker ging, kon ik Woestduin in Bennekom
huren. Prachtig, vroeger was het een grote renbaan geweest en alles
was er mooi. Het huis. De boxen. De omgeving. Gewoon een droom.
We waren er echt gelukkig. Het ging lekker op de kortebaan. Ik verdiende
goed. Ik had kinderen. Een vrouw die met me meeleefde. Wat wil een
mens nog meer. En toen gebeurde het. Op een dag in het najaar komt
een neef van Jan de Vlieger bij me en hij vraagt: "Zeg Jan,
laten we vandaag in Gorredijk gaan kijken. Gezellig, joch."
Wij erheen. Daar komt de vader van Buddy de Vries naar me toe en
vraagt: "Zeg Jantje, zou jij een paard van me willen rijden?"
"Best," zeg ik, "maar ik heb niks bij me." "Geen
problemen," zegt ie, "daar zorg ik voor."
Nou die Bertha E was een erg hete merrie en het was een baantje
van 800 meter. Ik draai haar om. Ze neemt de benen en ik denk nog:
ik zal er niet aan gaan hangen, want dan wordt ze helemaal stapelgek.
Ik kom aan de bocht. Ze vangt zichzelf op en ik sla met het hele
zootje over de kop en het paard komt precies op mij terecht. Eerst
in het ziekenhuis van Heerenveen, vervolgens naar Haarlem en van
Haarlem naar Leiden en tenslotte kwam ik, lopend op twee krukken,
in Beverwijk terug waar mijn vrouw inmiddels naartoe was verhuisd,
want Woestduin was leeg komen te staan en behalve een paar trouwe
eigenaars was de rest vertrokken en bovendien kwam zij daardoor
weer bij haar familie terug. Toen kwamen mijn collega's materiaal
bij me lenen, sulky's, tuig, bitten, noem maar op en ik zit daar
maar en toen ging het praatje dat ik simuleerde om het verzekeringsgeld
binnen te krijgen. En ik kon geen poot meer verzetten, zonder mijn
twee krukken. Wat een man dan meemaakt, die altijd actief is geweest,
daar kan geen mens over oordelen. In elk geval ging ik door een
hel. Ik werd een lastige potentaat met wie bijna niet samen te leven
was. Ik had medelijden met mezelf en verdroeg niets van een ander.
Als ik op straat liep met mijn twee krukken en ik hoorde anderen
zeggen: "Och, kijk nou eens wat een stumperd", dan was
ik dagenlang van streek en Ali heeft bijna het alleruiterste van
me moeten verdragen. Maar ze was geweldig. Zonder dat ik het wist,
werd ze bij de chirurg geroepen en die zei tegen haar dat ze me
weer moest leren lopen, want ik had geen zelfvertrouwen genoeg.
En Ali nam de uitdaging aan. Weet je, later begreep ik hoe verschrikkelijk
moedig ze toen is geweest. Ze begon eerst met één
kruk te verbergen. Weet je wel, met die smoesjes, die zogenaamde
smoesjes (wat geweldig achteraf) van: "Jan, maak je nou niet
druk. De kinderen zijn ermee aan het spelen." Zo moest ik leren
met één kruk te lopen. Toen begon ze de andere kruk
te verbergen en ze moest wel heel vindingrijk zijn geweest, want
ik was zo wantrouwig als de bliksem. En zo hielp ze me overeind
en ik moet heel eerlijk bekennen en ik ben er trots op dat
nu eens heel nadrukkelijk te zeggen - dat als ik Ali niet had gehad
en als ze ondanks alle ellende die ik haar bezorgde - niet
zo resoluut was geweest, ik nooit meer op een sulky had gezeten,
ik nooit meer had kunnen lopen, ja, mijn hele leven invalide was
gebleven.'
Dan valt de stilte. Dan ineens zeggen de prachtige foto's, de borden
van Delfts blauw, de bekers, alles wat herinnert aan roem en glorie,
niets meer. Daar zijn een man en een vrouw, 49 jaar getrouwd, die
helemaal tot in de uiterste finesses weten wat ze aan elkaar hebben,
beiden nog goed bij de tijd, snel reagerend, elkaar aanvullend,
een man van de drafsport, een vrouw van de drafsport, die, als ze
het raam openzetten op koersdagen de uitslagen kunnen horen. Een
vrouw die sterk was en een man, die zijn zwakheid durft te bekennen
in die diepteperiode van zijn leven en daarmee eem compliment maakt
aan zijn vrouw, die geen schrijver van een roman zou kunnen verzinnen.
Want dat zijn Jan en Ali van Leeuwen. Mensen. Maar het verhaal is
nog niet ten volle geschreven. Eindelijk kon Jan dan weer koersen.
Laten we eerlijk zijn, dank zij Ali, die verpleegster en dokteres
tegelijkertijd was geweest. Zijn broer Piet haalde hem over om naar
Schoorl toe te gaan. Dat was een koers van 800 meter en het paard
was van Piet, een Amerikaanse merrie. 'Ik in de koers en Jan Vergay
had daar Fatima, dat vergeet ik nooit. Ik kom aanrijden. Ik zal
Jan Vergay passeren. Hij rukt zijn paard naar buiten, mijn wiel
pakt zijn wiel en daar ging het hele zootje weer. Een vriend van
me, een vrachtrijder, zei tegen de mensen die me wilden optillen:
"Laat hem nou rustig liggen alsjeblieft." Daar komt een
dokter, die onderzoekt me en die vraagt: "Wat heb je?"
Ik zeg: "Ik heb helemaal niks." Ze tilden me overeind
en zo was het. Ik liep gewoon weg. Maar wat wil je als je zo'n jaar
of drie gestumperd hebt. Dan denk je het ergste. Toch ben ik toen
gewoon
doorgegaan. Dat moest je toch wel in onze sport. Het was inmiddels
1943 en toen kwamen al die Engelse vliegtuigen, die Duitsland gingen
bombarderen, over Beverwijk, om er gek van te worden. Inmiddels
had ik in Hilversum vier paarden staan en op een dag loop ik van
het station naar de baan en kom daar een oude vriend tegen, die
me vroeg wat ik in hemelsnaam in Hilversum uitvoerde. Ik vertel
het hem en vraag op mijn beurt wat hij deed. Hij zegt: "Ik
werk voor de Wehrmacht. Ik verdien een hele hoop geld en ik wil
wat paarden kopen. Geld speelt geen rol." Maar ja, toen de
oorlog afgelopen was en ik inmiddels verhuisd was naar hier, pakten
ze hem, namen hem alles af, maar ik heb er Intrepid van overgehouden
waarmee mijn zoon Siem zoveel successen heeft behaald. Dat paard
is later vijf- en-dertig jaar geworden, een paard van de heer Dijkhuis.
Toen de I-jaargang weer aan de beurt kwam, heeft Siem hem weer voorgereden,
geweldig.'
Jan van Leeuwen wordt niet moe van het praten, integendeel. Hoe
dieper hij in de herinnering graaft hoe sneller zijn stem wordt,
alleen bij namen van paarden heeft hij de hulp van tante Ali nodig,
die scherp observerend het hele gesprek volgt en af en toe corrigeert
bij namen en jaartallen. 'Op een dag wilde een eigenaar een auto
inruilen voor een paard, dus wij gaan kijken. Er stonden daar op
die stal een stuk of vijf anderhalf-jarigen, beste paarden, dat
wel. In de hoek stond er ook een en hij vond het niet de moeite
waard om me dat te laten zien. "Wat is dat voor een beestje?'
vroeg ik. Hij haalde zijn schouders op. "Och, een achtergebleven
ding. Niet veel waard. Wala heet-ie." "Haal d'r eens uit,
zei ik. Nou dat achtergebleven ding had d'r hele bouw mee. Ze was
klein, maar een dijspieren, waar je u tegen kon zeggen. "Jammer
dat dat bokkie zo klein is," zeg ik. "Ik wil 'r wel, maar
niet voor veel."
De koop ging door en ik wist zeker dat ik een winner in huis had.
Nou, ik had goed gezien, want Wala won later alles wat er maar te
winnen viel op de kortebaan. Maar in mijn hart ben ik altijd een
kortebaner gebleven en als u mij vraagt hoeveel overwinningen ik
heb behaald dan kan ik er geen zinnig antwoord op geven. En als
die rotverhalen over de kortebaan, dat is onzin. Natuurlijk gebeurde
er wel eens wat, maar meestal ging het hard tegen hard. Prachtig
was dat. En de grote jongens zoals Willem Geersen, Luc Ensing en
Bolwijn uit Groningen, dat waren vechters net als ik. Maar die rotverhalen
kreeg je de wereld niet uit. Het drafwezen stond in die tijd aangeschreven
als rotte kool bij de groenteboer, maar ja, het kon me niet schelen,
want door alle geklets werd het schromelijk overdreven en daar blijf
ik bij.
Wat ik van de kortebaan van tegenwoordig denk? Waardeloos, ik zal
u vertellen hoe het vroeger ging. Neem nou Schagen. Daar heb ik
ontzettend veel gewonnen. Nou langs de koers stond zo'n groot oud
café. Daar gingen 's morgens vroeg altijd twee oude boeren
zitten en die hielden een plaatsje open voor Ali. Na de koers zaten
alle pikeurs bij de prijsuitreiking aan een grote lange tafel en
al had je elkaar 's middags voor rot gescholden, 's avonds zat je
daar broederlijk naast elkaar.'
Boven: Jan van Leeuwen in opperste concentratie
op weg naar de start van een kortebaanrit
in Schagen.
'Nou, ik ging dikwijls mee," onderbreekt tante
Ali. 'Op een keer zaten er een paar heren achter ons over Jan te
praten. Ik weet nog wat ze zeiden: "Ja, Jantje wint altijd.
Kijk maar eens naar zijn gezicht. Moet je dat fanatieke koppie zien."
Mevrouw Dijkhuis draaide zich om en bitste: "En nu wil ik dat
u uw mond houdt, want u praat over de man van die mevrouw die naast
me zit."
Ook dat gebeurde. Maar er waren ook fijne dingen. Toen mijn man
zijn laatste koers reed op zijn zeventigste, kreeg hij na afloop
een prachtig ingelijste foto. U raadt nooit van wie. Van Lady Bond.
Siem kijkt ernaar en zegt: "Hoe is het mogelijk. Dat paard
is helemaal Amerikaans ingespannen." En die foto was vijftig
jaar geleden genomen. Dan ben je wel eens heel stil.'
'Jammer, dat mijn beste leerling, Jan van Dooyeweerd, nooit van
de kortebaan gehouden heeft," gaat Jan van Leeuwen verder.
"Dat was een goeie jongen, die gouden handen heeft. Hij kreeg
van mij veel op zijn donder en op een keer wilde hij weglopen, maar
dat hebben we toen uitgepraat en hij bleef gelukkig, want hij was
een hele beste.'
Zij: 'Mijn man is fanatiek, maar hij geeft zijn laatste gulden weg,
dat wel.'
Hij: 'Die Lady Bond was me er een. Maar als ik met haar door het
dorp reed, dan dacht de politie dat ze kreupel was, want ze stapte
verschrikkelijk raar. Maar zo gauw ze draafde zette ze zich helemaal.'
Zij: 'Vroeger reed hij tegen zijn vader. Fanatiek. Op een keer in
Krommenie hadden ze vier kapotte sulky's.' Hij: 'Nou zal ik u eens
wat vertellen over de kortebaan van tegenwoordig. Twee jaar geleden
ben ik nog in Soest geweest. Daar heb ik de eerste omloop gezien.
Ik ben er gewoon misselijk van geworden. Ik dacht: als dat nu paarden
voor de kortebaan zijn, geef mij dan maar Belgen. Verleden jaar
ben ik in Medemblik geweest. Ik heb daar twee goede ritten gezien,
niet meer. Dat komt natuurlijk omdat de kortebaan zijn belangrijkheid
verloren heeft sinds de totalisator weer op de langebaan is. In
mijn tijd werden de laatste twee ritten in Schagen om negen uur
's avonds verreden. Dan liepen er acht-en-twintig paarden, geen
ezels, paarden. Normaal was het zo dat er zestien paarden tegen
elkaar uitkwamen. Die werden gesplitst in tweemaal acht. Dan liep
een tegen twee, drie tegen vier etc. en dan begonnen ze weer opnieuw.
Maar nu is het een tegen twee, terugrijden en weer gaan. Ze roffelen
het gewoon af. Als je niet uitkijkt, zijn zij om vier uur 's middags
klaar. Het is gewoon zielig om ernaar te kijken.
Het koerswezen op de langebaan is veel en veel beter geworden, maar
dat starten achter de auto daar heb ik mijn bedenkingen tegen. Het
gaat gewoon niet goed. Bij de start als de auto begint te rijden,
moeten al die pikeurs er zijn. Maar dat gebeurt niet. Er blijven
er een paar achter, dan hebben de paarden achter de auto al speed
en dan gaat die man in de auto langzamer rijden. De voorste paarden
moeten inhouden, terwijl die twee full speed kunnen ontwikkelen.
Ik denk wel eens: kerel rij toch weg met die auto.' Jan van Leeuwen
glimlacht even. Zijn doorploegde gezicht ontspant zich en hij knabbelt
even aan zijn koek en nipt voorzichtig aan zijn glas.
'Ik ben eigenlijk heel blij,' zegt hij dan peinzend. 'Ali ook. We
hebben drie zoons, Siem, die bij de familie Dijkhuis is, en Rinus
en Jan die het entrainement drijven. Pracht kerels. Geen kroeglopers,
alle twee getrouwd, prima voor hun gezin, geen opmakers. Siem is
nog thuis en Ali hoeft maar met haar vingers te knippen of ze heeft
het. Die jongen is vreselijk goed voor zijn moeder.'
Hij zit heel stil nu Jan van Leeuwen, de koning, neen de keizer
van de kortebaan. Heel stil en ontspannen, behalve als we vragen
welke raad hij leerling-pikeurs zou willen geven. Dan vliegt hij
op: 'Geen raad, want ze zijn zo eigenwijs als de neten. Als ze twee
jaar meelopen, dan weten ze het al veel beter dan jij. Er zal misschien
een enkeling tussen lopen die anders is, maar iets van je aannemen
doen ze niet meer. Neen, dan was een Jan van Dooyeweerd anders.
Die kon luisteren en daarom ook leren.
C Alkestis van E dat was ook zo'n geweldig paard, maar ja ik had
nu eenmaal altijd goede paarden, want die moeten het tenslotte voor
je winnen en nu hebben Rinus en Jan ze weer. De stal Van Leeuwen
sterft niet uit, wel de kortebaan en dat is heel jammer, want spektakel
was er genoeg en sfeer ook en de mensen genoten, zoals ik genoten
heb in die prachtige tijd tussen 30 en 40.'
(einde hoofdstuk uit het Boek "Hoop en
Glorie in de drafsport")
Boven: Jan van Leeuwen met zijn grootste
langebaan crack C Alkestis van E,
waarmee hij de Derby heeft gewonnen.
Boven: Deze foto is in 1952 of 1953 genomen op een van de voetbalvelden,
gelegen binnen de voormalige draversbaan aan de Soestdijkerstraatweg te
Hilversum. Het betreft een in die tijd jaarlijkse wedstrijd tussen pikeurs en
eigenaren van harddravers. De paarden van entrainemet Van Leeuwen kijken
toe en wilden wel eens zien wat hun trainers ervan terecht brachten.
In het doel staat Jan van Leeuwen sr. en rechts kopt zijn zoon Jan S. van Leeuwen. De dame met de zonnebril op, die links van de goal een paard vasthoudt, is 'tante' Ali van Leeuwen, de vrouw van Jan senior.
Boven: Close up van de voetballers.
In het doel staat de oude Jan van Leeuwen sr. en rechts hangt
zijn zoon Jan (S.) in de lucht na een kopbal.
|