Onderstaand artikel van Wouter Slob komt uit het Magazine "Draver
en Volbloed" nr. 5. - juni 1965.
Daaronder een prent met beschrijving uit een oud boek van J. le
Francq van Berkhey uit 1769. Dit boek is het eerste deel (Het Paard) van het vierde deel uit een serie over de Natuurlijke Historie van Holland.
Vier eeuwen drafsport door Wouter Slob
Men vind derzelver oorsprong, zoo ik agte, zeer duidelijk,
in den aart der Natie zelve; die goede Ruiters, en wel bedreeven
rijders van Paarden, geweest zijn. Van hier, waren de ren- en draai-partijen,
benevens het ringsteeken onder hen zeer gemeen; als ten overvloede
blijkt, uit de verhalen der Ridderlijke Renspelen, bij Alkemade
en anderen geboekt. Wel bijzonder is het aan onze Nederlanders al
vroeg eigen geweest, de Paarden tot het draaven te gewennen; en
het lichaam, zoo veel de konst vermogt, daar toe te vormen. Althans
nopens het afkappen van de Staarten ter Harddraaverij, vind ik een
oude aantekening, meldende dat onzen Hollandschen of Duitschen Paarden
de Staarten ontbraken, om te heviger te loopen: 't welk ook nog
onder de Liefhebbers in agt genomen word. In zoo verre is het harddraven
in 't algemeen hier te Lande al van oude herkomst; maar wat bepaaldlijk
betreft, het zoogenoemde Vriesche of Hollandsche harddraaven, deeze
Liefhebberij is eerst recht in gebruik gekomen, bij gelegenheid
van het aanleggen van gepriviligeerde Paardenmarkten in deeze Landen".
Dit schrijft in 1769 J. le Francq in zijn boek over de natuurlijke
Historie van Holland, waarin hij vele pagina's wijdt aan de Oorsprong
der Harddraaverij".
Die paardemarkten van toen mogen niet worden onderschat, want door
de schrijver Pars wordt aangehaald dat de Heerlijkheid Valkenburg
van ouds de vermaardste paardemarkt hield. In 1554 werden zelfs
drieduizend paarden op één markt verkocht, een markt
die overigens acht dagen duurde en waar zelfs uitheemsche
Prinsen en Vorsten" kwamen. Ook de Goudse paardemarkt behoorde
tot de belangrijkste en is waarschijnlijk één der
eerste markten geweest, waarop men aanzienlijke prijzen aan
de Roskammers en Harddraavers uitdeelde".
De geschiedenis vertelt dat de Heeren of Baljuwen van zekere Districten
of Dorpen, welke gepriviligeerde Paardenmarkten hadden, om volk
en kooplieden te trekken prijzen uitloofden. De man, die de meeste
paarden aanvoerde ontving een zilveren roskam, hij, die de meeste
paarden voor eigen rekening kocht een zilveren stalborstel, voor
het fraaiste koppel paarden een zilveren manekam, voor het fraaiste
rijpaard zilveren sporen en voor de eigenaar van het paard dat het
snelste draafde een zilveren zweep.
De niet gepriviligeerde" markten volgden dit voorbeeld
al gauw. Kasteleinen of herbergiers hadden hierin meestal een woordje
mee te zeggen en loofden op hun beurt eveneens zilveren zwepen uit,
omdat de waarde van de harddraver van toen grotendeels werd bepaald
door het aantal zwepen dat hij had gewonnen.
Le Francq beklaagt zich dan ook dat na de fijne tijd van de zwepen
in de 14e eeuw, in de 16e eeuw de klad erin kwam. Om het paard een
zweep te laten winnen had niet weinig listigheids" plaats.
De berijders zij reden van de deken" af
maakten afspraken en kwamen ertoe het paard in den draf op
te houden".
Men bedient zig dan van allerhande slegte konstgreepen; als
daar zijn het Paard in 't spoor te dringen; het de lei-zeelen voor
den kop te slaan; dikwijls te verrijden; en elkander te overschreeuwen.
Zulks brengt, hoe fraai en mannelijk dit vermaak anders zij, te
wege, dat veele Liefhebbers van aanzien, welken zulk eenen handel
billijk wraaken, afgeschrikt worden om van de partij te zijn. Dog
waar vind men uitspanningen, bij welken niet eenig misbruik plaats
heeft?"
Zo verzucht onze schrijver.
Tegenover deze wilde draverijen" stonden echter nog vele
uitstekend georganiseerde wedstrijden, waarbij de reglementen nauwkeurig
werden nageleefd. En dat begon dan met een ordentlijke"
bekendmaking van een stad, heerlijkheid of dorp, hetzij door biljetten
of in de kranten, dat gedraafd zou worden om een zilveren of een
gouden zweep, mits de paarden van zessen klaar" waren.
De liefhebbers of de rijders brachten hun paarden meestal
aan de hand geleid met fraaie manekappen versierd op de dag
van de strijd of zelfs al dagen tevoren naar de stal van de Hospes,
waarna zij door de keurmeesters werden bezichtigd of zij wel voldeden
aan de eisen van zessen klaar".
Merkwaardig is dat er toen twee systemen bestonden in het afwikkelen
van zo'n kortebaandraverij. Waren er veel Friezen dan bedongen zij
dat op de Friese wijze gereden moest worden en dat was dan heen
en weer. De ene keer was de start dus aan de finish en de volgende
rit weer omgekeerd. (Voor een vlotter verloop van de nu nog bestaande
300 meter-draverijen zou dit eeuwenoude systeem nog aanbevelenswaardig
zijn). De tweede de zgn. Hollandse was die zoals nu
nog in zwang is. De Friezen hadden toen enorm veel in de melk te
brokkelen, want meermalen bedongen zij dat slechts paarden van dezelfde
leeftijd aan de draverij mochten deelnemen, dat het paarden moesten
zijn, die nooit, of althans niet op die plaats, een zweep gewonnen
hadden. Alvorens de inschrijving bij het bereiken van een gewenst
aantal dravers werd gesloten, werd eerst nog de waarde van de zweep
bepaald, omdat de deelnemers deze zelf moesten betalen, echter met
dit beding, dat de winnaar van de zweep een heel of half anker wijn
zou geven. En nadrukkelijk staat er dan: Terwijl de hospes
van zijn kant er het zijne bijvoegt." Vier commissarissen (ook
wel goemannen of keurmeesters) genoemd hielden toezicht op de wedstrijd.
Eén daarvan stond meestal op de helft van de baan op een
ladder of stellinkje, gewapend met een lange stok, waaraan een
witten neusdoek" gebonden was. Uitvoerig wordt door de schrijver
Le Francq het verloop geschetst, dat nog vrijwel overeenstemt met
de gang van zaken zoals die vandaag de dag nog wordt bedreven op
onze 300 m-draverijen. Een bijzondere gunstige bepaling was dat
bij een oneven aantal, dus bijv. een 3-tal de
finale tussen deze drie paarden tegelijk werd gelopen, omdat men
het niet juist vond dat er een stilstaand" paard was.
Merkwaardig was ook, dat een paard een hoofd breedte voor moest
zijn om tot winnaar van de rit verklaard te worden.
Breedvoerig wordt voorts verhaald welke listigheidjes werden uitgehaald
om een rit te kunnen winnen. Een paar willen wij U er niet onthouden.
Honden laten blaffen, huurlingen te hebben om 't Paard te
doen schrikken door middel van Spiegeltjes."
Gedurende dit draven zo zegt Le Francq zijn er aanschouwers"
die partij kiezen en tegen elkander wedden, vooral indien de kans
twijfelachtig is. Maar deze weddenschappen gaan hier te lande zo
grof niet als die te Newmarket (een bekende renbaan in Engeland);
men wedt slechts om enige ducaten, om een vispartij of een fles
wijn, maar hoger niet. Of er moet eene enkele Losbol zijn,
die er door heen wil". Als volgens de commissarissen de draverij
ordelijk was verlopen werd de zweep aan de winnaar toegewezen. De
schout of de commissaris ontstrikte de linten, waaraan de zweep
te pronk hing en reikte hem aan de winnaar uit. Deeze, moedig
op zijn Triomph, rijd, onder het zwaaien en klappen van de zweep,
door het Volk. Het Paard zelve schijnt er moediger door te worden,
het huppelt en springt, alsof het der behaalde overwinning bewust
ware. De Winder rijd vervolgens nog een rit uit vermaak af om zig
als Meester van de Baan voor de Aanschouwers te vertoonen en keert
ten laatsten naar den geenen dien het Paard toebehoort; stapt van
het Paard af en geeft zijnen Heer of den Eigenaar de Zweep over,
die den Berijder dan met een braven Steekpenning beloont. Veelal
neemt de Liefhebber, welke de Zweep heeft, dezelve bij zig in de
Chaize; of de Rijder, op den Draver gezeten, en 't huiswaarts rijdende,
houd de behaalde Zweep in de hand.
De Liefhebber, 't huis gekomen zijnde, plaatst dezelve, zoo hij
er meer gewonnen heeft, in zijne Zweepenkas. Het is naamlijk onder
de groote Baazen der Harddraverij, niet genoeg, met ééne
Zweep te pronken; zij leggen 't er op toe om verscheiden zulke Zweepen
van onderscheiden Paarden te hebben en er als een Kabinetje van
te maaken. Gemeenlijk krijgt dan ieder Zweep den naam van het Paard,
waardoor, of dien van de Plaats, daar dezelve gewonnen is: en 't
luid niet zelden grappig als men de Liefhebbers, met den uitleg
der Zweepen, bijvoorbeeld hoort zeggen: dat's van Wijker Griet (vermoedelijk
Beverwijk), Valkenburger Hans, 't Haagsche Spook en Malle Jan."
[einde artikel van Wouter Slob]
Prent uit het oude boek van Le Franck van Berkhey
We vinden onderstaande prent uit het oude boek van Le Franck van
Berkhey zo illustratief voor de oorsprong van onze harddraverij
dat we enkele details bekijken en gebruiken hiervoor de uitgebreide
verklaring die in het boek bij de prent is afgedrukt.
(het lijkt er soms op dat de schrijver slist, maar dat is niet zo;
voor de letter s werd soms een gebruikt):
Boven:
Prachtige prent uit het bovengenoemde boek van Le Franck,
daterend uit 1779. De prent is gesigneerd met S. Fokke 1778.
Er staat ondergeschreven:
Er staat ondergeschreven:
"AFBEELDING van de HOLLANDSCHE HARDDRAAVERIJ
om de GOUDEN ZWEEP, aan het Schouw van DUIVENVOORDE,
gemeenlijk genaamd het HAAGSCHE SCHOUW."
VERKLAARING VAN PLAAT V.
In deeze Kunstplaat vertoont zig, ter rechterzyde het Huis, en
het teenen hek van de Schouw van Duivenvoorde, met de daaraan
verbonden Stallinge, benevens de gewoone Koekkraam, met eenig verde
gewoel.
Aan de hoek van 't Huis hangt de zilveren Zweep, digt by de Kamer,
uit welke de Harddraavery gewoonlyk bechouwd word. Op het
voorplein van 't Huis taan de Harddraavers, die nog te draaven
hebben, met hunne Ryders, klaar.
Voorts word men, tuschen het hooge geboomte en het Huis, dat
den Heerenweg naar Valkenburg verbeeld, vercheiden Rytuigen
en veel gewoel van Volk gewaar; mistgaders, in 't verchiet,
de huizen van de buurt. Tegen den eerten boom, die aan den
hoeklag van den Haagchen of Wasenaarchen
weg taat, ziet men den Commisaris, die den witten doek
tot een teeken der afry uithoud, en voor wiens plaats het rit belist
word; hebbende de Draavers van daar tot aan het teenen hek
ruimte van op te houden.
Boven: detail uit de prent:
Aan de hoek van het huis hangt de te winnen
gouden of zilveren zweep. Geheel rechts de koekkraam.
Links op de ladder houdt de Commissaris de witte vlag
omhoog. Tegenwoordig wordt op de kortebaan
nog steeds met de witte en de rode vlag gewerkt.
Vooraan links het Notenmeisje met de mand,
midden het "Zeehagje met zyne Deerne en lange pyp"
en rechts de jongen, die harddraverijtje speelt met zijn hond.
VERKLAARING VAN PLAAT V. (vervolg)
De voorgrond, waar op de gootte beelden zig opdoen, duid
ons aan de gemeene weide, waar in den aanchouwers, voor dien
tyd, vergund is te treeden ; gelyk ook, aan de overzyde, in een
kamp weiland, de opry van allerlei Rytuig word toegetaan.
ln de eerstgenoemde weide, die alleenlyk voor voetgangers is, ziet
men peroonen van allerleie Standen. De Tekenaar is hier genoodzaakt
geweest, om niet veel beelden aan den kant van de loot, en
legts eenige toekykers, zittende, af te maalen, om het hoofdzaakelyke,
den Draf, des te duidelyker te kunnen verbeelden.
Wat de werkzaamheden der Peroonen betreft, die verklaaren
meerendeels zigzelven; de Kindermeid wandelt met de haar toevertrouwde
Kinderen wat uit het gedrang; de jonge Heeren neemen, onder voorwendzel
van naar de draavery te zien, de kans waar, om met eene heuche
Dame, of een bevallig Boerinnetje, een vriendlyk praatje te maaken;
terwyl het Zeehagje met zyne Deerne, onder 't rooken uit
eene lange pyp, onverchillig de draavery aftuurt; en Krelis
met zyn Tryntje in 't gras al ollende nederzit.
Wyders kan men het harddraavery-peelen van den Jongen met
zyn Hond aan een touwtje, het Nooten-meisje, dat haare Nooten ,
en den Smous, die zyne Kammen en Brillen rond vent, met meer oortgelyke
omtandigheden, aan dit gewoel eigen , natuurlyk genoeg nagaan.
Boven: detail uit de prent,
Links vooraan den "Smous", die zijn
kammen en brillen "rondvent".
Rechts vooraan zit Krelis met zyn Tryntje in het gras.
VERKLAARING VAN PLAAT V. (vervolg)
Het zaaklyke, daar 't inzonderheid op aankomt, is de Draf zelve;
welke hier eigenaartig, en, gelyk we vertrouwen, zoo na als mogelyk
is, voldoende aan het geproportioneerde, verbeeld word. De Draavers
zyn eenigzins agter elkander geplaatst, op dat men elk in zyn behoorlyk
rit zoude zien loopen. Daarbenevens ziet men in de weide, aan den
overkant van den Ryweg; een aantal van Rytuigen van allerleien lag
in 't verchict; meerendeels vervuld met toekykers, waaronder
ook een lugtige bol, die, met den vollen kroes, den Draavers een
hoezée toezwaait; en voorts Volkje van verchillenden
rang, in ondercheiden houding, om de Draavery te zien. Eindelyk
wykt en verliest zig het verchiet, in de Duinen, tuschen
Wasenaar, en in de grazige weiden van dit oord; terwyl het
geboomte en de boerenwooning, digt by het Schouw, het verchiet
aldaar topt; welk alles geene ongevallige childeragtigheid
aan het geheel ontwerp van deeze Harddraavers Plaat byzet.
Boven: detail uit de prent,
waar het allemaal om draait:
De tweekamp tussen twee harddravers.
De paarden werden "vanaf de deken" gereden,
dus zonder zadel en stijgbeugels.
Het boek van Le Franck, waar deze prent in staat,
is
natuurlijk te vinden in ons Archief.
terug naar de Geschiedenis van de drafsport
|